Toelichting:

Waar vakdocenten staat, wordt Engelstalige of Duitstalige vakdocenten bedoeld

Waar doeltaaldocent staat, wordt de docent Engels of Duits bedoeld

Waar doeltaal staat wordt Engels of Duits bedoeld

Waar docent staat, worden zowel vakdocenten als doeltaaldocenten bedoeld

Dit profiel beschrijft de competenties die docenten in het tweetalig onderwijs horen te hebben. Het profiel gaat over mbo-docenten en is onderdeel van de Standaard voor tweetalig mbo van Nuffic. Deze competenties zijn gebaseerd op CLIL, Content and Language Integrated Learning. De vakdocenten spelen hierbij een belangrijke rol. Samen met de doeltaaldocenten geven zij hun lessen in de doeltaal. Ook gebruiken zij activerende werkvormen om de studenten te stimuleren de doeltaal te gebruiken. Hiervoor hebben zij de volgende competenties nodig:

1. Curriculum

1.1 De vakdocent werkt samen met de doeltaaldocent.
De vakdocent geeft en werkt mee aan onderwijs rond (internationale) thema’s. Alle docenten koppelen hier samen inhoudelijke en taalleerdoelen aan.

1.2 De docent verwerkt de CLIL-doelen in het curriculum.
CLIL is het uitgangspunt bij het ordenen van de lesstof en de manier van aanbieden daarvan.

1.3 De docent is betrokken bij internationale samenwerkingsprojecten en/of buitenlandstages. Hierdoor ontwikkelen studenten internationale competenties, zodat ervaringen competenties worden. Zie hiervoor ook het Model internationale competenties van Nuffic.
​​​​​​De docent heeft de vaardigheden om een internationaal project op te zetten en te begeleiden. Bij de inhoudelijke invulling is er bijzondere aandacht voor internationale competenties. Ook is er aandacht voor waardevolle samenwerkingen met studenten over de grens

2. Leerstofselectie

2.1 De docent kan geschikt materiaal in de doeltaal vinden om te gebruiken in de lessen.
Dit betekent dat het materiaal zoveel mogelijk een internationaal karakter heeft. Hij houdt hierbij rekening met het taalniveau van de studenten. De docent zorgt voor een balans tussen de verschillende taalvaardigheden en kiest beroepsgerichte lesmethoden zoveel mogelijk uit Engelstalige of Duitstalige landen. Als het geselecteerde materiaal niet gelijk is aan het taalniveau van de studenten, maakt de docent het op maat. Bijvoorbeeld door het toevoegen van begripsvragen die gericht zijn op inhoud en taal. Een andere strategie is om het materiaal in kleinere fragmenten te verdelen, of het beeldend te ondersteunen. Het internationale karakter is een selectiecriterium. De docent kiest bronnen die bijvoorbeeld het effect van een fenomeen in verschillende landen laten zien, of internationaal verschillende meningen of gebruiken belichten.

3. Formatieve toetsing

3.1 De vakdocent kan opdrachten en toetsen zoveel mogelijk in de doeltaal maken.
Hij houdt hierbij rekening met het taalniveau van de studenten. De docent kan opdrachten en toetsen testen, onder andere of het niveau van het opgegeven materiaal niet te moeilijk was. Ook toetst hij of hij de lesinhoud op een effectieve manier heeft overgebracht.

3.2 De vakdocent maakt verschil tussen fouten die een student maakt omdat hij niet de nodige kennis heeft, en fouten die hij maakt doordat hij moeite heeft met het taalgebruik in toetsen.
Als een docent een toets bespreekt, moet hij deze verschillen aankaarten. Het kan belangrijk zijn voor het leerproces van de student. Zie ook 4.3.

4. Didactiek

4.1 De docent gebruikt didactische werkvormen die ervoor zorgen dat de studenten veel in de doeltaal spreken.
De docent gebruikt veel verschillende activerende didactische werkvormen. Hij daagt de student uit om te spreken in de doeltaal. Zo vergroot de student zijn taalvaardigheid. De samenhang van het vak geeft hierbij de richting aan. De docent weet wat CLIL is en waarvoor het dient. Ook kan hij aangeven hoe hij CLIL het beste kan gebruiken voor zijn eigen vak.

4.2 De docent spoort interactie in de klas aan.
Om zoveel mogelijk te leren is het belangrijk dat studenten onderling de doeltaal met elkaar spreken. De docent moet daarom onderlinge wisselwerking tussen de studenten aansporen.

4.3 De vakdocent herkent taalproblemen die vaak voorkomen en geeft ze door aan de doeltaaldocent.
De doeltaaldocent kan inspelen op actuele taalproblemen als hij goede informatie krijgt. Dat betekent dat de tweetalige mbo-vakdocent de juiste vaktaal moet kennen om taalproblemen te benoemen.

4.4 De docent verbetert de taalvaardigheid van de studenten door verschillende vormen van feedback te geven.
De docent geeft op veel verschillende manieren feedback. Dit doet hij om de studenten bewust te maken van taalfouten, en ze aan te moedigen zich te verbeteren. Voorbeelden zijn: herformuleren, de fout terugkaatsen of de fout expliciet benoemen. Daarnaast geeft de docent positieve feedback voor goede taaluitingen. Ook geeft hij feedback om te evalueren, bijvoorbeeld na afloop van een opdracht, waarin één of twee terugkerende problemen worden behandeld.

4.5 De docent kan snel schakelen tussen verschillende taalniveaus van de studenten in de klas.
Het taalgebruik van de docent moet aansluiten bij het begripsniveau van de studenten. In een ideaal geval ligt het iets hoger, om de studenten vooruitgang te laten maken.

4.6 De vakdocent maakt de studenten bewust van talige eigenschappen van het vak.
Talige eigenschappen zijn ten eerste de bijzondere termen die bij het vak horen, maar ook de typerende manier van verwoorden binnen het vak (het ‘discours’). Hierbij horen ook typerende stijl en vocabulaire.

4.7 De vakdocent gebruikt de doeltaal voor klassenmanagement (classroom English).
De docent kan met behulp van diverse taaluitingen in de doeltaal de studenten motiveren. Dit zorgt voor een prettig leer- en werkklimaat voor de studenten.

5. Taalvaardigheid

5.1 De vakdocent heeft een taalvaardigheid van tenminste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor de Talen voor alle vaardigheden.
De docent moet zich voortdurend ontwikkelen op het gebied van taalvaardigheid. Het streefniveau van de docent moet dan ook C1 zijn. ERK-niveau B2 is het startniveau voor de tweetalige mbo-docent. De taalvaardigheid van de tweetalige mbo-docent wordt ook duidelijk door het juiste gebruik van de CLIL-didactiek. In veel gevallen heeft een docent hiervoor een hoger niveau dan B2 nodig