Uitgebreide statistieken vind je op het Engelstalige deel van onze website.

Bekijk de statistieken (Engels)

Internationalisering in beeld 2018

In onze publicatie ‘Internationalisering in beeld 2018’ vind je trends, feiten en cijfers over internationalisering in het Nederlandse onderwijs.

Zo wordt het steeds gebruikelijker om internationale ervaring op te doen in het onderwijs. Denk aan het leren van of in een andere taal, een uitwisseling over de grens of een internationaal curriculum. Opvallend is ook dat leerlingen en studenten gemiddeld sneller internationaliseren dan docenten. Dat zijn de belangrijkste bevindingen uit de publicatie.

Download Internationalisering in beeld 2018 (7,58 MB)

Wil je liever een gedrukt exemplaar?

Bestel Internationalisering in beeld 2018 voor € 10 exclusief verzendkosten.

Samenvatting

Read the English summary

In Nederland zijn de arbeidsmarkt en andere delen van de samenleving steeds meer internationaal georiënteerd. In contact staan met collega's, klanten of buren met een andere culturele achtergrond is voor velen dan ook een dagelijkse realiteit.

Het is daarom belangrijk voor afgestudeerden om internationale vaardigheden en competenties te ontwikkelen die relevant zijn voor de multiculturele samenleving. Dit kunnen leerlingen, studenten, leerkrachten en docenten doen door deel te nemen aan diverse internationaliseringsactiviteiten.

Van het basisonderwijs tot en met het tertiair onderwijs organiseren scholen en docenten verschillende activiteiten om leerlingen, studenten, leerkrachten en docenten internationaal competent te maken. Wij hebben een groot deel van deze activiteiten in kaart gebracht en geven voor het eerst een sectorbreed overzicht van de internationalisering in het Nederlandse onderwijs. In deze tekst vatten we de belangrijkste conclusies per onderwijssector kort samen.

Primair onderwijs

In 2017 benadrukken de PO-raad en Nuffic nogmaals de relevantie om leerlingen op jonge leeftijd kennis te laten maken met de internationale en interculturele samenleving. Leerlingen krijgen hierdoor een breder perspectief en worden toegerust op het functioneren in de samenleving.

De meest voorkomende internationaliseringsactiviteit in het po is vroeg vreemdetalenonderwijs. Uit onze cijfers blijkt dat ruim 1200 scholen subsidie hebben aangevraagd om te starten met vvto Engels. Daarnaast loopt er een pilot tweetalig primair onderwijs, waaraan 19 scholen deelnemen. In tweetalig primair onderwijs krijgen leerlingen vanaf groep 1 gedurende 30% tot 50% van de onderwijstijd les in het Engels.

Naast talenonderwijs hebben scholen de mogelijkheid om te werken met internationaal georiënteerde leerinhouden zoals het International Primary Curriculum. Ook kunnen leerkrachten kiezen voor lesmaterialen met een internationale focus zoals Samsam. Nederland telt bovendien 6 UNESCO-basisscholen.

In 2016-2017 vroegen 12 scholen een subsidie aan voor mobiliteit, voor minder dan 400 leerlingen. Hoewel deze cijfers slechts een klein deel uitdrukken van alle activiteiten die in de praktijk plaatsvinden, kunnen we stellen dat in het primair onderwijs mobiliteit verhoudingsgewijs een kleine vorm van internationalisering is.

Anno 2018 heeft bijna een kwart van de Nederlandse bevolking een migratieachtergrond, in de klas is er veel diversiteit. Dit biedt scholen en docenten de mogelijkheid om op verschillende manieren te werken aan internationaliseringsdoelen: van werken met internationaal georiënteerde lesvoorbeelden en lesmaterialen tot het inzetten van diversiteit in de klas voor het ontwikkelen van intercultureel bewustzijn.

Dit legt veel verantwoordelijkheid bij de docenten: zij moeten succesvol kunnen omgaan met complexe thema’s en diverse contexten én de leerling meer intercultureel bewust en vaardig maken. Succesvolle internationalisering van het primair onderwijs begint dan ook bij goede scholing van de docent.

Ten slotte is het van belang dat scholen in het po en vo communiceren met elkaar. Scholen in het voortgezet onderwijs moeten inspelen op het bestaande niveau van leerlingen die uit het primair onderwijs instromen. Voor interculturele ontwikkeling is het stroomlijnen van een leerlijn zeer complex. Het is bovendien afhankelijk van vele factoren, ook buiten het onderwijs.

Het is aanzienlijk makkelijker om het taalniveau van leerlingen te meten. De uitdaging ligt dan voornamelijk bij potentieel grote verschillen in taalniveau als leerlingen in het vo instromen. In beide gevallen is het belangrijk dat scholen zich bewust zijn van de eerdere ervaringen van po-leerlingen en een gesprek hierover niet uit de weg gaan.

Voortgezet onderwijs

In 2016-2017 namen ten minste 257 van de bekostigde vo-scholen deel aan een internationaliseringsactiviteit of -netwerk. Dat houdt in dat 39,5% van de scholen deelnam aan een activiteit of netwerk rondom talenonderwijs, internationalisering van het curriculum, of ten minste 1 subsidie voor leerlingen of docentenmobiliteit ontving.

Scholen kunnen uiteraard ook internationaliseren zonder aangesloten te zijn bij deze programma’s. Het is dan ook lastig in te schatten hoe groot de daadwerkelijke omvang van internationalisering in het vo is.

Tweetalig onderwijs is een van de grootste netwerken en bereikt ruim 36.000 leerlingen. Het biedt bovendien een internationale oriëntatie aan, naast taalvaardigheidsonderwijs. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van online of fysieke mobiliteit, zoals verplicht is gesteld in tweetalig onderwijs. Talen bieden toegang tot andere landen en culturen en zijn noodzakelijk voor de communicatie met anderstaligen.

Naast talenonderwijs zijn netwerken als Elos, Nivo (nu samen het Global Citizen Network) en Unesco gericht op de verankering van internationalisering in het volledige curriculum. Dit kan door:

  • Het internationaliseren van de leeromgeving, zoals samenwerken met buitenlandse leerlingen in een eTwinning project;
  • Het internationaliseren van de lesinhoud door bijvoorbeeld wereldburgerschap.

Eerstejaars ho-studenten geven aan dat ze tijdens het havo of vwo met name via mobiliteit in aanraking kwamen met internationalisering. Bovendien blijkt dat tto-leerlingen na hun vooropleiding meer vertrouwen hebben in hun eigen taalvaardigheid en de kans groter achten dat ze in de toekomst naar het buitenland gaan.

Docenten geven aan dat ze verschillende leeruitkomsten denken te bevorderen met hun internationaliseringsprojecten, zoals kennis over Europa en de wereld, communicatie en samenwerken in internationale omgevingen. In mindere mate denken zij ondernemerschap en werken in internationale omgevingen te bevorderen.

Tot slot kunnen ook docenten zelf deelnemen aan internationale activiteiten. Het is cruciaal dat ook zij internationale competenties opdoen zodat ze deze succesvol kunnen overdragen op hun leerlingen. Het overgrote deel van docenten dat mobiel is gaat naar het Verenigd Koninkrijk, vermoedelijk vooral voor taalcursussen.

Andersom nemen docenten uit het buitenland ook deel aan het Nederlandse onderwijs. De leeromgeving van vo-leerlingen wordt internationaler als scholen dergelijke docenten inzetten in Nederlandse klassen, bijvoorbeeld als native speaker.

Middelbaar beroepsonderwijs

Internationalisering wordt een steeds belangrijker thema in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Voor bijna alle internationaliseringsactiviteiten is er sprake van een stijgende trend. Zo is het aandeel studenten dat een stage in het buitenland heeft gevolgd de afgelopen jaren toegenomen. Daardoor zit Nederland boven de maatstaf van de Europese Unie (6% voor 2020).

Bovendien blijkt dat studenten hun buitenlandervaring erg positief beoordelen en aangeven veel te hebben geleerd tijdens hun verblijf. Vooral op het gebied van taalverwerving en interculturele vaardigheden vinden zij hun buitenlandervaring erg waardevol. Op basis van de beschikbare gegevens valt echter niet te concluderen dat een buitenlandervaring direct leidt tot een betere startpositie op de arbeidsmarkt of een hoger inkomen.

We constateren ook een groeiende deelname aan internationaliseringsactiviteiten waarvoor studenten niet fysiek naar het buitenland hoeven. In 2018 telde Nederland 36 opleidingen die tweetalig mbo aanbieden, waarvan 1 in het Duits. Ook de internationale keuzedelen blijken populair. Meer dan 3.000 studenten volgden een van de internationale keuzedelen, waar ze onder andere leerden over thema’s als diversiteit en interculturaliteit.

De rol van de docent is cruciaal in het overbrengen van deze thema’s en hun integratie in de lesinhoud. Docenten die op uitwisseling zijn geweest, gaven aan dat zij hun interculturele vaardigheden hadden verbeterd en het professionele netwerk hadden uitgebreid. Beide aspecten kunnen waardevol zijn bij het opzetten van bijvoorbeeld online samenwerkingsprojecten via eTwinning of het voeren van discussies over interculturele thema’s in de klas.

Op beleidsniveau worden de ambities voor internationalisering ook steeds ambitieuzer. In haar visiebrief ‘Internationalisering in evenwicht’ schrijft minister Van Engelshoven van OCW “nog meer ruimte te zien voor internationalisering in het mbo”. Ze streeft er onder andere naar om over de aankomende 5 jaar het aantal gediplomeerden met een buitenlandervaring tot 10% te verhogen.

Ook vormen van internationalisation at home, die vaak minder makkelijk zijn te meten, verdienen blijvende aandacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan wereldburgerschap bij LOB of aan een stage bij een internationaal georiënteerd bedrijf in Nederland.

Ondanks deze toenemende aandacht van beleidsmakers en de toenemende interesse van studenten zijn er nog enkele aandachtspunten voor internationalisering in het mbo. Zo is het ten eerste vaak nog steeds lastig voor buitenlandse mbo-studenten om in Nederland een opleiding te volgen. Vooral een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en erkenning van leeropbrengsten vormen hierbij obstakels. Ook is het voor mbo-studenten van buiten de EU vaak lastig om een om een (tijdelijk) studievisum te krijgen.

Een tweede aandachtspunt is de toegankelijkheid van internationalisering. De deelname aan internationaliseringsactiviteiten, zoals de buitenlandstages, is ongelijk verdeeld over het mbo. Terwijl in sommige opleidingen meer dan 50% van de studenten naar het buitenland ging, is dit in andere opleidingen zeldzaam. Ook zijn het voornamelijk studenten op mbo niveau 4 die naar het buitenland gaan. Hoewel dit niet per se problematisch is en buitenlandervaring niet voor elke opleiding even belangrijk is, roept het wel vragen op over de toegankelijkheid.

Hoger onderwijs

Internationalisering in het hoger onderwijs heeft een lange traditie. In het wetenschappelijk onderwijs komt internationalisering in de eerste plaats voort uit het grensoverschrijdende karakter van de wetenschap. In het hbo is internationalisering sterker verbonden met de globalisering van de arbeidsmarkt waar afgestudeerden terechtkomen.

In de jaren ’90 had internationalisering vooral nog betrekking op uitwisseling van studenten en intercultureel leren. Sinds de jaren '00 is het aantrekken van internationale diplomastudenten voor een deel van de studieprogramma’s steeds belangrijker geworden. Deze laatste trend is onlosmakelijk verbonden met het toegenomen gebruik van Engels als voertaal. De maatschappelijke discussie over internationalisering is met name gericht op deze inkomende diplomamobiliteit in relatie tot de capaciteit van het hoger onderwijs.

In de afgelopen jaren zijn nieuwe vormen van internationalisering zoals Transnationaal Onderwijs (TNE), ‘open online’ en ‘blended’ vormen van leren steeds belangrijker geworden. Ook de zeer verschillende vormen van internationalisation at home zijn voor steeds meer hogescholen en universiteiten speerpunten in hun internationaliseringsbeleid. In tegenstelling tot uitwisseling en diplomamobiliteit bestaan er weinig kwantitatieve gegevens over deze nieuwe vormen van internationalisering. Tot slot is internationalisering anno 2018 verankerd in het beleid van de Rijksoverheid, de Europese instellingen, en verreweg de meeste hogescholen en universiteiten.

Het bewust inzetten van verschillende vormen van internationalisering, in samenhang met elkaar, is een grote uitdaging voor de toekomst. Dit is nodig om de doelen op het gebied van intercultureel leren te bereiken. Doel en inhoud van het per studieprogramma vastgestelde curriculum zijn leidend.

Daarnaast is het een uitdaging om een buitenlandervaring toegankelijker te maken voor de groepen studenten die nu relatief weinig voor studie of stage naar het buitenland gaan. Tot slot vergt het goed vormgeven van internationalisering bij lerarenopleidingen at home & abroad bijzondere aandacht, omdat dit van wezenlijke invloed is op de interculturele competenties van toekomstige docenten.

Conclusie

Uit het geschetste onderwijsbrede beeld blijkt dat internationalisering in vrijwel alle vormen, activiteiten en onderwijssectoren toeneemt. De internationale dimensie in het Nederlandse onderwijs wordt dus sterker. Onderwijsinstellingen zetten bewust in op internationalisering om leerlingen en studenten toe te rusten op het leven in de interculturele samenleving; het leren in diverser wordende klassen en het werken op een internationaal georiënteerde arbeidsmarkt.

Leerlingen en studenten kunnen hierdoor via 3 lijnen internationale competenties opdoen: via internationale mobiliteit, een internationaal curriculum en versterkt taalonderwijs. Docenten spelen een belangrijke rol door zelf ook te internationaliseren.

Om internationalisering in de toekomst op een meer kwalitatieve manier vorm te geven, bevelen wij op basis van ons onderzoek aan om meer aandacht te besteden aan onderwijsbrede internationalisering, sociale inclusiviteit, nieuwe internationaliseringsvormen en professionalisering van docenten.

Overige publicaties

Meer informatie

Voor meer informatie over onze statistieken of dienstverlening op maat kun je ons bellen (070 4260 260) of mailen: analytics@nuffic.nl.